Je hebt dreampop en je hebt dromerige pop. Dromeriger dan Holiday van Donna Blue is fysiek-psychedelisch niet mogelijk. Holiday heeft het tempo van een ronddobberend bootje in een blauwe baai en de sfeer van een lange lome zomeravond aan de Côte d’Azur.
Nu we toch aan het mijmeren zijn, het jaar is 1964. De zangeres ligt in haar itsy bitsy teenie weenie yellow polka dot bikini op het strand en droomt van die leuke jongen, die ze de avond daarvoor heeft ontmoet in de bar van Hotel Shangri-la. Ze wacht met smacht, waar blijft hij met zijn lachende ogen en ongekamde haar? Straks roept haar vader dat ze terug naar het hotel moet komen. Wordt vervolgd.
In minder liefdevolle handen dan die van Donna Blue‘s Danique van Kesteren en Bart van Dalen zou Holiday een pastiche geworden zijn, maar nu verraadt het nummer een grote kennis van en diepe affiniteit met muziek uit de eerste helft van de jaren zestig, toen in de V.S. teenagers als Carole King en Ellie Greenwich liedjes schreven voor meisjes zoals zij, naïef maar niet wereldvreemd en in Frankrijk slimme producers de Britse beat een Franse slag gaven en met yé yé girls een fenomeen schiepen dat tegen alle natuurwetten in de tand des tijds heeft weten te doorstaan.
Donna Blue speelt dit najaar in de Popronde, benieuwd hoe ze deze droom tot leven gaan wekken.