Millionaire – Applz ≠ Applz

Millionaire – Applz ≠ Applz (Unday Records/DGR Music)

Applz ≠ Applz spreek je uit als apples not apples, volgens Tim Vanhamel. Hij is het brein achter Millionaire, dat met de plaat met merkwaardige titel de vierde langspeler in twintig jaar aflevert.

Applz ≠ Applz volgt op het drie jaar geleden verschenen Sciencing, wat dezelfde gekte en experimenteerdrift van Vanhamel kent. Millionaire is een van de uitdagendste, zo niet dé uitdagendste band uit België. Lult hij hier wat uit zijn nek of is Vanhamel bloedserieus wanneer hij het volgende zegt: “Sciencing was female, Applz ≠ Applz is male, they are brother and sister, and turned out to be related in more ways than I could’ve imagined. If Sciencing was the mother, giving birth and taking care of her babies, then Applz ≠ Applz is the father, going out for the hunt and taking care of the family and the planet.” Vanhamels ongrijpbaarheid ten voeten uit.

Die ondoorgrondelijkheid is wat minder nadrukkelijk aanwezig op Applz ≠ Applz dan op Sciencing. De plaat is toegankelijker, hoewel de zoektocht blijft. De songs op Applz ≠ Applz reflecteren volgens Vanhamel de gekte van de moderne wereld van vandaag de dag. De gekte die er altijd wel zal blijven. De plaat schreef zichzelf, zegt-ie. Er is een dystopische inslag, te horen in de midtempo rocker Strange Days: “The day the world ends I will be watching from a front row seat”, zingt Vanhamel. Hij lijkt er wel een beetje klaar mee. Al is dat natuurlijk schijn, want levenslust zat op Applz ≠ Applz.

Het album is een eerbetoon aan artiesten als Sly & the Family Stone, Marvin Gaye, Curtis Mayfield, Public Enemy en Jimi Hendrix, artiesten met politiek geladen albums op hun naam. Vanhamel hint naar Gayes What’s Going On: “Father, father, we don’t need to escalate. You see, war is not the answer. For only love can conquer hate. You know we’ve got to find a way to bring some lovin’ here today.”

Applz ≠ Applz is net zo eclectisch als uitdagend als hoopgevend, uitwaaierend tussen psychedelica, disco, soul en rock-‘n-roll. Er kan volop gedanst worden. Iets wat Vanhamel dan ook aanraadt: “Forget every word I wrote, they are all absolutely irrelevant, just put on your dancing shoes and boogie your ass down to the ground like this moment is the only one you got!” Wie zijn wij dan om die adviezen te negeren? Pieter Visscher

 

Cable Ties – Fair Enough

Cable Ties – Fair Enough (Merge Records/Konkurrent)

Een bandsamenstelling die je niet zo vaak ziet is die van twee vrouwen en een man. Dat die samenstelling hoogstaande punkrock oplevert, bewees het Australische trio al met het titelloze debuut, dat uit acht songs bestond. Fair Enough telt er nog eentje minder, maar we herkennen dezelfde furie en intensiteit.

Zangeres Jenny McKechnie heeft het hart op de tong en dat horen we graag wanneer het punkrock betreft. Dat heb je als leek nog niet door wanneer de openingstrack Hope wordt ingezet, met zijn vrij rustige aanloopperiode van twee minuten. Daarna gaat het bijna vijf minuten los en weten we snel weer waar de drie bekend mee werden. Die 6:44 minuten van de opener stroken niet helemaal met de punkgedachte uiteraard; een minuut of drie is lang genoeg voor een nummer.

Op de rest van de plaat conformeert de band zich daar wel aan. Terwijl het lange Hope het ‘uitzitten’ meer dan waard is. Want wat een opwinding! Wat kleurt die strot van Jenny McKechnie toch prachtig bij alle gitaargeweld, slopende basdreunen (Nick Brown) en drumuitspattingen van Shauna Boyle, die over een prettige tweede stem beschikt. McKechnie vindt Cable Ties een echte liveband. Dan komen de songs het best tot hun recht. Dat belooft dan nog wat, eerdaags in Rotterdam, want op plaat komen ze al ongelooflijk goed tot hun recht. Je proeft dat die livebeleving mee is genomen naar de studio.

Het gevaar, en dat is echt reëel, is dat je enorm het gaspedaal gaat intrappen wanneer Far Enough in de auto wordt afgespeeld. Neem zo’n woeste track als Sandcastles waarmee je alles wat misgaat op deze planeet ruim vier minuten lang mag meeblèren op de wegen waar vroeger 130 was gepermitteerd. Pas daar een beetje mee op. Wat een héérlijke band is Cable Ties. Pieter Visscher

 

LIVEDATA 10/11 V11, Rotterdam 11/11 Insert Name Festival, Luik

 

Sowieso ouderwetse kwaliteit Lohues

Dat is toch wel een gave van Daniël Lohues; platen afleveren waar steevast een kwaliteitsstempel op kan worden gedrukt. Momenteel zit een van Neerlands fijnste songsmeden thuis om gezondheidsredenen, werd een complete tournee afgezegd, maar kunnen we ons even redden met zijn twaalfde (!) soloalbum sinds 2006. Een drukke baas en dat is-ie.

Sowieso is een album met dertien songs die kort voordat Lohues’ gezondheid hem in de steek liet werd geschreven en opgenomen. “Sommige songs heb ik in één keer opgenomen met de band waar ik de laatste jaren zo graag mee speel, andere nummers in dezelfde studio, in mijn eentje, bij een schemerlamp. Deze plaat wilde ik sowieso maken. Nu begint later”, zegt hij over de plaat die opnieuw in het Drents wordt gezongen.

Fraai is de banjo van vast bandlid Bernard Gepken, die her en der opduikt. Zelf neemt Lohues gitaar, mandoline en toetsen voor zijn rekening. Het album is sowieso ouderwets rijk geïnstrumenteerd met ook banjo, saxofoon, zingende zaag en cello. Teksten wederom uit het leven gegrepen.

Een prachtig nummer als Wat Doen We Nou grijpt je naar de keel. De schoonheid, maar ook de pijn van het leven zijn terugkerende thema’s in de liedjes van Lohues. Steken onder water worden ook uitgedeeld, in Over Joe. In het heerlijk bluesy Hart An Flarden leeft Lohues zich uit achter zijn orgel, terwijl hij en Gepken zich ook vermaken op gitaar. Album twaalf en Lohues flikt het gewoon opnieuw.

 

King Krule – Man Alive!

King Krule – Man Alive! (XL Recordings/Beggars)

Kettingroker Archy Marshall (25) staat niet op het erepodium wanneer de schoonheidsprijzen worden verdeeld. Niet alleen daarom zou hij er in de eerste voorronde van Idols al zijn uitgevlogen, omdat zijn vocale beperkingen er bovendien niet om liegen. Slim als hij is maakt de Brit pragmatisch gebruik van zijn stem en who gives a fuck anyway om dat uiterlijk? Het gaat in muziek áltijd om de songs. Nietwaar, Beyoncé?

Archy Marshall kennen we vooral als zijn alter ego King Krule, waarmee de Londenaar zijn vierde album heeft afgeleverd. Ook nu weer schimmig en onderscheidend. Aanschurkend tegen een zekere beklemming. Geen stijlbreuken, geen commerciële knieval op Man Alive!. Je zou het stempel met psychedelische jazz er weer op kunnen drukken. Het dekt de lading behoorlijk. Hoewel Marshall nog lekker springerig aftrapt met Cellular, waarin een hoofdrol is weggelegd voor de drumcomputer. Waarmee hij zijn liefde voor hiphop geenszins verloochent. De jazzy saxofoon in de finale had nog wat langer de regie mogen overnemen.

Supermarché is dreigender en opnieuw is die drumcomputer belangrijk. Stoned Again is ronduit opstandig. Marshall klinkt als een gefrustreerde, bozige beatnik, ronddolend op een planeet nog verwarder dan hijzelf. Met Comet Face wordt een klein beetje afstand gedaan van het avant-gardistische geluid waardoor ook Man Alive! wordt gekenmerkt, hoewel er nog lang geen sprake is van een popliedje. Dat wil Marshall ook helemaal niet. King Krule is de meester van het subversieve geluid en dat wil hij weten ook. Hij heeft een niche gecreëerd.

The Dream, met zijn 1 minuut en 39 seconden lengte, lijkt niet meer dan een vingeroefening, terwijl Marshall zijn liefste stem laat horen en een warme bas het nummer vanaf de start draagt. Het kronkelige, meanderende Perfecto Miserable is de lastigste track op de plaat. Experimentele jazz voor gevorderden.  Marshall moet het slaapwandelend hebben geschreven. Het tweede deel van het album wijkt daar stijltechnisch niet te gek veel vanaf, Marshall drijft nog wat verder weg van toegankelijkheid. Waardoor Man Alive! vooral een plaat voor de avonduren is geworden. Dan komen de 14 songs het prettigst binnen. Nog beter: de nacht. Pieter Visscher

The Men – Mercy

The Men – Mercy (Sacred Bones/Konkurrent)

Misschien wel een van de bijzonderste bands die er rondlopen op deze planeet is The Men, uit New York. Volstrekt onvoorspelbaar. Schakelt net zo eenvoudig over van snoeiharde metal of punk naar singer-songwriterachtige nummers en ook psychedelica wordt niet uit de weg gegaan.

Net zo onvoorspelbaar als de muziek die de formatie op plaat zet, is de samenstelling van de band, die met Mercy de achtste langspeler heeft gelanceerd. Al is The Men nu reeds voor de derde keer met dezelfde namen de studio ingedoken. Hoe je het wendt of keert, komt dat het geluid ten goede. Hoewel je dat van de hak op de tak gaan er echt niet meer uit krijgt.

Zo opent Mercy met het gedragen, wat countryachtige Cool Water, compositorisch niet al te spannend. “I’m a pool of sweat, a canyon of regret, this bottle is my only friend”, zingt Nick Chiericozzi. De song wordt gevolgd door het ruim tien minuten durende Wading In Dirty Water dat onherroepelijk aan Canned Heat, maar vooral aan The Doors doet denken, met een glansrol voor het Hammond-orgel. De weerbarstigheid van The Men doet dan weer opgeld met het rustgevende pianoliedje Fallin’ Thru dat ook op een plaat van Lou Reed had kunnen staan.

Children All Over The World roept herinneringen op aan de jaren 80, wanneer synthesizer en elektrische gitaar om voorrang knokken. Call The Dr. is een heerlijk springerig, uptempo fingerpicking gitaarliedje dat op elk moment van de dag een glimlach op je gezicht weet te toveren.

Opvallend is het intro van Breeze, dat verrekte veel wegheeft van Radar Love van onze bloedeigen Golden Earring. Zou Rinus Gerritsen al hebben gebeld? Breeze is een óverheerlijke punrockkraker vanjewelste. Chiericozzi laat het achterste van zijn tong horen zonder de gevoeligheid die hij in songs kan leggen kwijt te raken. Dat is knap en maakt het allemaal nog wat prettiger om naar te luisteren. Breeze is typisch zo’n nummer dat je wel tien keer achter elkaar naar de repeatknop doet lopen. Net geen drie minuten. Het klopt allemaal. Een van de sterkste songs die dit jaar zijn verschenen. Met het afsluitende titelnummer is Lou Reed dan opeens weer een klein beetje van de partij. Alsof-ie nooit is weggeweest. Pieter Visscher

Robert Cray Band – That’s What I Heard

Robert Cray Band – That’s What I Heard (Thirty Tigers/Bertus)

Hij won vijf Grammy’s en zit al ruim veertig jaar in het vak dat het hem groot maakte, waarmee hij wereldwijd successen vierde: het muziekvak. Immer laverend tussen blues, R&B en soul is de 66-jarige songsmid Robert Cray met zijn huidige band nog altijd een van de groten in de bluesrock. Nog geen spoortje slijtage op de stembanden en qua songmateriaal wordt nooit over een nacht ijs gegaan. Perfectie als sleutelwoord.

Dat geldt ook weer voor That’s What I Heard, dat geen wereldhits van het niveau Strong Persuader of Don’t Be Afraid of the Dark kent, maar werkelijk nergens teleurstelt. Wanneer Cray gevraagd wordt hoe hij het album in drie woorden zou kunnen omschrijven komt hij tot fucking cool en bad en dan volgt een glimlach om in te lijsten. Cray lacht zijn tanden bloot zoals alleen hij dat kan en je ziet aan alles dat hij in topvorm is. Geestelijk en fysiek. De Amerikaan zegt dat hij en zijn band nog nooit zoveel lol hebben gemaakt tijdens het maken van een plaat. Dat geloof je terstond, want het speelplezier lijkt groter dan ooit. That’s What I Heard is een bruisend album, dat veel levensvreugde laat horen.

Vergelijk het met een voetbalteam; wanneer de sfeer in de groep goed is, zijn de resultaten vaak navenant. Cray versleet nogal wat muzikanten in de laatste vier decennia en nu lijkt de cohesie sterker dan ooit. De club kameraden die hij om zich heen heeft verzameld is ‘m al een poosje trouw en dat hoor je terug in de songs. Richard Cousins (bas), Dover Weinberg (keyboards), Terence F. Clark (drums), en Steve Jordan (drums, percussie) worden op het album bijgestaan door Steve Perry (Journey) en Ray Parker Jr. en dat maakt het feest nog wat groter.

Naast eerdergenoemde ingrediënten leven Cray cum suis zich ook uit met gospel en boogaloo. Het swingende My Baby Likes To Boogaloo spreekt boekdelen wat betreft het optimisme dat we terugvinden op That’s What I Heard, dat werd geproduceerd door Steve Jordan (Sheryl Crow, Josh Groban, Keith Richards, Boz Scaggs). Een feest om in de cd-speler te schuiven, of om op de draaitafel te leggen. Dansschoenen paraat. Het leven is mooi als je Robert Cray bent. Pieter Visscher

 

Gil Scott-Heron – We’re New Again (A Reimagining By Makaya McCraven)

Gil Scott-Heron – We’re New Again (A Reimagining By Makaya McCraven) (Beggars/XL Recordings)

Tien jaar terug bracht de gevierde soul/jazzmuzikant, dichter en auteur, wijlen Gil Scott-Heron zijn dertiende, alsook laatste studioalbum uit, We’re New Again getiteld. A Reimagining By Makaya McCraven betekent dat de vermaarde Amerikaanse jazzdrummer McRaven de zwanenzang onder handen heeft genomen. Op bijzonder respectvolle wijze. Smaakvol bovendien.

Spannender dan het origineel en wie had dat kunnen bedenken? McRaven zelf waarschijnlijk, want hij wist dondersgoed waar hij aan begon. McCraven wordt alom geprezen als een vertolker van een van de meest uitdagende nieuwe geluiden binnen de moderne jazz en dat hoor je terug.

De in Parijs geboren Amerikaan trommelde een aantal bevriende muzikanten op om het project samen met hem gestalte te geven. Multi-instrumentalisten Ben LaMar Gay, Jeff Parker en Junius Paul zijn van de partij. Opnames vonden plaats in de thuisstudio van McRaven. Hij speelt zelf Wurlitzer, synthesizers en bas op het album.

McRavens ritmische interpretatie van het swingende New York Is Killing Me is gebaseerd op gesamplede drums van zijn vader, Stephen, ook al gelauwerd in de muziekwereld. Er wordt tijdens de opnames flink op los geïmproviseerd en dat geeft je het gevoel alsof je erbij bent in de studio.

De grote man van XL Recordings, producer Richard Russell, is dolenthousiast over de plaat, al zal dat niemand verbazen. Hij is blij dat het nergens rommelig is geworden, het gevaar dat binnen de jazz altijd wel enigszins op de loer ligt. “There’s nothing excess in there. There’s still Gill’s great voice, and that huge presence.” Op zo’n moment denk je: geen speld tussen te krijgen. Pieter Visscher

Liefhebbers van Makaya McCraven en Gil Scott-Heron luisteren uiteraard naar het heerlijke Pinguin Pluche.

Ásgeir – Bury The Moon

Ásgeir – Bury The Moon (One Little Indian Records/Konkurrent)

Ásgeir. Ik zag ‘m voor het eerst optreden in Duitsland, in 2013. Hij had toen met zijn debuutplaat Dýrð í dauðaþögn (ja, probeer maar even) al lang de eerste plaats bereikt in de IJslandse albumlijst. Bijzondere stem, dacht ik. Prachtige liedjes ook. Nog belangrijker.

Ásgeir bracht de plaat in 2014 wereldwijd uit in het Engels. De vertaling werd gedaan door een andere grootheid in het singer-songwritergenre: John Grant. In The Silence werd een groot succes, niet in de laatste plaats door de prachtsingle Going Home, die misschien wel het mooiste was wat dat jaar werd uitgebracht. Een warm bed van verstilde elektronica waarop Ásgeirs falset gedijt. In The Silence is een prima debuut, terwijl je voelt dat de Scandinaviër in creatieve zin nog niet het achterste van zijn tong heeft laten horen.

Met opvolger Afterglow (2017) laat Ásgeir een andere kant van zichzelf horen. Een album waarop soundscapes een voorname rol spelen en het elektronische experiment absoluut niet uit de weg wordt gegaan. Dat komt her en der wat geforceerd over. Des te benieuwder ben je dan wanneer plaat drie verschijnt. Is Ásgeir teruggegaan naar de met veel elektronica aangelengde folk die we op zijn debuut omarmden? Het antwoord luidt: ja.

Er wordt nog genoeg met elektronica gestoeid, maar alles is stukken functioneler. Het liedje eist weer de hoofdrol op en zo horen we Ásgeir het liefst. Opeens zijn alle klappen raak. Ásgeir heeft een album gemaakt dat in veel eindlijstjes over 2020 op de eerste plaats staat. Anders vreet ik mijn winterjas op. Noteer dat alvast. Bury The Moon is een onvervalst liedjesalbum, dat ronduit indrukwekkend is. Wanneer de eerste noot wordt aangeslagen van Pictures weet je diep in je hart al dat het goed zit. Een akoestische gitaar eist de aandacht op, toetsen, een schuiftrompet, alles klopt. Tweede nummer Youth haalt ook al het niveau van Going Home. Opnieuw die trompet, uptempo, dansbaar. Meer!

Want meer wil je dan en dat krijg je ook. Ook track drie, Breathe, is raak. “Wherever I may go, I will find my way home“, klinkt het. Zal track vier, Eventide, dan een minder nummer zijn, vraag je je inmiddels af, want de lat ligt zó verrekte hoog dat dat nauwelijks voor mogelijk kan worden gehouden. Niks van dat. Lazy Giants Overlay dan toch wel, nummer vijf? Nee hoor, want het wordt alleen maar indrukwekkender en fraaier wat er allemaal gebeurt. Ásgeir blijft je met hemelse melodieën en refreinen om de oren slaan. De synthese tussen de akoestische gitaar en additionele elektronica blijft majestueus.

Meesterlijker wordt het zelfs als elektronica de regie pakt en een aanzwellende viool de achtergrond kleurt. Rattled Snow is een van de allermooiste liedjes die ooit zijn gemaakt op deze aardkloot. Dan is dat eruit. Het zal geen mens onberoerd laten. Ik weet even niet zo goed welk superlatief eventueel de lading zou kunnen dekken, broedend op een nieuw woord. “Happiness will find you once again“, zingt Ásgeir en je realiseert je dat hij zelf ook wel weet dat de mensheid dit even nodig heeft. Terwijl hij de songs schrijft ergens in een hut in de wildernis, nadat de relatie met zijn vriendin is gesneuveld. Ja, op die mestvaalt..

Bury The Moon is van een óngekend hoog niveau. Maar dat had ik mogelijk al duidelijk gemaakt. Een mijlpaal in de muziek van de laatste 75 jaar. Pieter Visscher

LIVEDATA 14/02 Botanique, Brussel, 18/02 Stadsschouwburg, Rotterdam 19/02 Stadsschouwburg, Groningen 20/02 Paradiso, Amsterdam

Lola Marsh – Someday Tomorrow Maybe

Lola Marsh – Someday Tomorrow Maybe (Universal/DRG Music)

Het is altijd mooi om te horen dat bands een muzikale sprong hebben gemaakt na een debuut dat er al mocht zijn. Erop vooruitgaan met een tweede album; er zijn nogal wat voorbeelden in de muziekgeschiedenis van acts die geen stap vooruit konden zetten. Lola Marsh dus wel. Someday Tomorrow Maybe puilt uit van de poppareltjes. Dat begint al met het verrekt opgewekte Echoes. “The sun begins to shine”, zingt de bloedmooie Yael Shoshana Cohen. De koperen ploert komt tot u vanuit de luidsprekers. Wat een eruptie van uitbundigheid.

Lola Marsh kwam na een aantal ep’s met Remember Roses op de proppen in 2017 en toen wisten we al wel dat we te maken hadden met een talentvolle formatie. Met Cohen en Gil Landau als belangrijkste leden. Ze startten als duo en in de loop der jaren sloot een drietal extra muzikanten zich aan. Stuk gezelliger in de kleedkamer.

Lola Marsh komt uit Israël, om precies te zijn uit het bruisende Tel Aviv en doet het met name in de Verenigde Staten al jarenlang goed. De band geeft aan dat onder anderen – ga er even voor zitten – Sufjan Stevens, Nina Simone, Fleet Foxes, Elvis, Moody Blues, Bon Iver, MGMT en LCD Soundsystem tot de inspiratiebronnen behoren. Laten we daar Lana del Rey aan toevoegen, omdat Cohen ook vocaal doet denken aan de Amerikaanse.

Op Someday Tomorrow Maybe is een aantal sterke, maar ook ijzersterke popliedjes te ontdekken. De opener dus, alsook Like In The Movies, Give Me Some Time en het meesterlijke Darkest Hour. Uptempostukken, instrumentaal rijk en met een glansrol voor Cohen. In de wat kleinere liedjes is ze nog aaibaarder. De gitaarsong Four Long Seasons is daar een goed voorbeeld van. Hetzelfde geldt voor Strangers On The Subway, met een finale om in te lijsten. Eerdaags komt de band naar Europa. Vooralsnog niet naar Nederland of België. We verheugen ons daar wel op. Pieter Visscher

 

Holy Fuck – Deleter

Holy Fuck – Deleter (V2/DRG Music)

Sinds 2005 timmert elektronisch kwintet Holy Fuck aan de weg in het muziekland van de scherpe randjes en het gaat ook met Deleter nieuwe zieltjes winnen. Want veel klappen zijn erg raak op het met negen tracks gevulde album.

Eerste single Luxe, ruim zes minuten lang, beloofde al veel goeds en alle verwachtingen worden waargemaakt. Tijdens Luxe is Alexis Taylor vocaal van de partij en dat betekent dat je onherroepelijk moet denken aan Taylors eigen formatie, de elektronische rockgoden van Hot Chip. Natuurlijk vissen ze voor een groot deel in dezelfde vijver.

Maar waar Hot Chip vrijwel altijd Taylor laat zingen, doet Holy Fuck het het liefst zonder zanger of zangeres. En als dat wel gebeurt, dan het liefst wat naar de achtergrond gemixt. Luxe is dwingend, opzwepend en heeft een continue dreigende drive, die ervoor zorgt dat je geen seconde de aandacht hoeft te verliezen op de dansvloer. Want daar is waar de song voor is geschapen en zo kennen we Holy Fuck dan ook.

Ze stonden al op de grotere festivals wereldwijd, zoals Coachella, Lollapalooza, Glastonbury en ons bloedeigen Lowlands. De tijd lijkt rijp dat de band ook eens Landgraaf aandoet. Is 2020 daar geen uitstekend jaar voor?

Deleter is het vijfde studioalbum van de Canadezen en het meest organische ook. Je hoort dat de band bereid is muzikale conventies wat los te laten, de teugels ietwat te laten vieren. De prominent aanwezige gitaar in Moment spreekt boekdelen wat dat betreft en datzelfde geldt voor prijsnummer Near Mint. 24 april speelt de band in de Antwerpse Trix. Pieter Visscher