Ryley Walker – Course In Fable (Husky Pants/Konkurrent)
Toen ik Ryley Walker interviewde zes jaar geleden viel zijn puurheid meteen op. Niets was gemaakt aan de Amerikaan, met zijn ontwapenende lach. Oprecht geïnteresseerd in de interviewer, terwijl dat meestentijds louter andersom is bij artiesten. Tijd hè, want tijd is geld.
De weergaloze gitarist Ryley Walker (32) is in heel veel aspecten een vreemde eend in de bijt in de wereld van de showbusiness. In de muziekwereld vooral. Heeft onder andere te maken met zijn komaf. Opgegroeid in Chicago. De stad waar hard werken heel normaal is en het nog veel normaler is om zo veel mogelijk normaal te doen. Doe maar lekker gewoon joh, zeggen ze in Chicago. Blijf jezelf. Dat is al lastig genoeg op deze merkwaardige planeet.
Op die manier is Ryley Walker al tien jaar zeer productief met het uitbrengen van ep’s en albums. Zijn nieuwste worp, Course In Fable, telt slechts zeven songs, maar ze zijn lekker lang, uitgesponnen, en zo komen we tot zo’n 40 minuten kwalitatief hoogstaande singer-songwritermuziek. Niet slecht voor iemand die alleen nog met zijn rechteroor hoort, na een paar jaar terug te zijn aangereden door een “drunk motherfucker”.
Onwillekeurig leidde die ellende tot een verslaving aan alcohol, cocaïne en heroïne. Hij probeerde alle rotzooi achter zich te laten in 2019. Maar zijn zelfmoordpoging mislukte. Walker is inmiddels clean en verkeert in de vorm van zijn leven. Je hoort dat aan alles. Zijn geluid is levendiger dan ooit, opgewekter, hoopgevender. Ryley heeft het lek weer boven. Het vijfenhalve minuut durende Clad With Bunk is misschien wel het fraaiste nummer dat hij schreef tot nu toe. Mooie tempowisselingen, verrassende wendingen. Nick Drake is nog altijd in de buurt.
Ook in Rang Dizzy, met de behaaglijke cello van Nancy Ives, die steeds wat pregnanter aanwezig is. Een song aangestuurd door levenslust. Met een tekst die het hele verhaal van de laatste jaren in een notendop voorbij laat komen: “I am wise. I am so fried. Rang dizzy inside. Fuck me, I’m alive..” Pieter Visscher