Jarv Is… – Beyond The Pale

Jarv Is… – Beyond The Pale (Rough Trade/Konkurrent)

Toen Jarvis Cocker in 1995 met zijn band Pulp een van de belangrijkste en sterkste platen van dat decennium uitbracht, had je even het idee dat Pulp weleens tot het eind der tijden een belangrijke band zou blijven en dat alles wat Cocker en zijn kornuiten nog uit zou brengen in goud zou veranderen. Maar Different Class bleek een uitschieter en was natuurlijk al zó veel beter dan zijn vier voorgangers. Ook de volgende albums This is Hardcore (1998) en We Love Life (2001) konden geenszins tippen aan Pulps magnum opus.

Cocker verkoos na die laatste plaat het solopad boven werk met zijn band en dat leverde met Jarvis (2006), Further Complications (2009) en Room 29 (met Chilly Gonzales, 2017) een drietal albums op dat zich kwalitatief ook al niet kon meten met Different Class. Zo blijft het überhaupt wonderlijk dat artiesten opeens met een meesterwerk op de proppen komen, terwijl ander werk verre van inferieur is, maar niet in de schaduw mag staan ván dat meesterwerk.

Maar dan is er plotseling Jarv Is…, de nieuwe band van Cocker. Een bandnaam die te kolderiek voor woorden is en toch zien we dat met veel plezier door de vingers. Omdat er opeens veel van de grandeur van Different Class is terug te vinden op Beyond The Pale. Jarvis Cocker is er zelfs in geslaagd weer met een urgente plaat op de proppen te komen en velen hadden daar absoluut geen rekening meer mee gehouden. Het gaat om zeven tracks die Cocker al opnam in 2018 en 2019 en die nu pas op plaat zijn gezet. Drie ervan duren langer dan zes minuten en de andere vier hebben ook geen doorsnee singlelengte. Ook dat maakt Beyond The Pale zonder meer tot een volwaardig album, terwijl we muziek vooral dienen te beoordelen op kwaliteit. Niettemin zal er een enkele muggenzifter zijn die er het stempel met ep op wil plakken. Ga uw gang.

Beyond The Pale bevat enkele nummers die zo op Different Class hadden kunnen staan. Am I Missing Something? bijvoorbeeld, met Cocker ‘ouderwets’ desperaat als in de jaren 90. Wat ook opvalt zijn alle blikken elektronica die worden opengetrokken. Roland TR-808, Wasp en Korg, maar ook een elektrische piano van Wurlitzer, die over het afsluitende Children Of The Echo een onweerstaanbaar sausje giet.

Tekstueel blijft Cocker ook onnavolgbaar, met verhalen over politiek en klimaat, alsook gentrificatie; het vernieuwen en opknappen van oude, wat deplorabele gebouwen in steden. Gedanst kan er worden op onder meer House Music All Night Long en Must I Evolve?, dat óók al zo op Different Class had kunnen staan. Cocker (56) brengt al dan niet bewust, her en der praatzingend, een ode aan zijn onlangs overleden held Leonard Cohen, maar is er vooral in geslaagd een album uit te brengen dat geen enkel zwak moment kent en waarmee hij de toekomst te lijf mag gaan. Hulde! Pieter Visscher

Hanni El Khatib – Flight

Hanni El Khatib – Flight ( Because Music/NEWS)

Hanni El Khatib neemt als Amerikaan met Palestijns en Filipijns bloed diverse invloeden mee wanneer hij zijn liedjes componeert. Die zijn divers en waaieren uit van disco en r&b tot rock-‘n-roll en garagerock. Dat horen we al sinds zijn debuut Will The Guns Come Out, dat negen jaar terug verscheen. El Khatib doet wat hij wil. Dat is geregeld verrassend.

Flight vertelt het verhaal van een man die zichzelf enigszins kwijt raakte de afgelopen jaren. Misschien wel een paar tatoeages te veel liet zetten. Hij overleefde een zwaar auto-ongeluk. We kennen de gebruikelijke cyclus van vele muzikanten; ze maken een album en toeren ermee de volgende 18 maanden. Plots merkte El Khatib dat hij in de war was, door depressies en angst. Wat ooit een blijmakende, creatieve uitlaatklep was, voelde opeens als een baan. Dat overviel ‘m. Die routine. Dus stopte hij met drinken, hij stopte met toeren en liet voor een bepaalde tijd de studio ook links liggen. Maar hij deed wel inspiratie op in de periode sinds 2017, toen het knallende, hard rockende Savage Times verscheen. Een wereldplaat met negentien songs die werkelijk uitpuilt van de hoogtepunten.

Op Flight ‘slechts’ dertien nummers en het album rockt wat minder dan zijn voorganger. Hanni El Khatib plaatst bruggen tussen garagerock en hiphop en leeft zich uit met soul, blues en psychedelica. Dertien nummers dus, stuk voor stuk in één woord samengevat. Titels zijn onder andere Colors, Stressy, Room, How en Dumb.

Hoewel de plaat minder opwindend is dan het sublieme Savage Times valt er meer dan genoeg te genieten. El Khatib is wat recalcitranter, heeft zichzelf nog wat minder conventies opgelegd en laat vooral horen welk een begenadigd muzikant én zanger hij is. Met die stem kan hij werkelijk alle kanten op en hij doet dan dan ook.

Flight rammelt en wringt en is bij vlagen onnavolgbaar. Het werd geproduceerd door Leon Michels, die eerder samenwerkte met onder anderen Mark Ronson en Eminem. Wie aandachtig luistert, hoort dat wel. Pieter Visscher

Public Practice – Gentle Grip

Public Practice – Gentle Grip (Wharf Cat/Konkurrent) 

Postpunkbands die hun stijl vermengen met disco en funk treffen we niet zoveel aan in het muzieklandschap. Public Practice is dan ook wel een beetje een vreemde eend in de bijt.

De New Yorkse formatie kwam in 2018 met een smaakvolle ep op de markt en toen wist je eigenlijk al dat het een act was om in de gaten te blijven houden. Gentle Grip is het debuutalbum van het kwartet en wie goed luistert hoort dat de geest van Talking Heads nog altijd rondwaart. Ook horen we sporen van Blondie en zijn de B-52’s van invloed geweest. Die eerste twee acts zijn niet geheel toevallig ook afkomstig uit New York.

Gentle Grip is een plaat die we kunnen plaatsen in het gebied tussen dansbare funkpunk en de wat modernere kunstpunk. En dat met niet al te gek veel instrumentatie. Dat zorgt ervoor dat het nergens héél erg uitgelaten wordt. Maar dat geeft niks. Want er staan prettige liedjes op het album, dat, en dan noemen we nog een inspiratiebron, ook schatplichtig is aan het werk van Magazine.

We hebben te maken met een speels, ​​leuk en levendig debuutalbum. Ook wel wat recalcitrant. Met Sam York heeft Public Practice een indrukwekkende en veelzijdige frontvrouw binnen de gelederen. Elke lettergreep vraagt om ​​aandacht. Wanneer ze bijvoorbeeld half gesproken passages uitspreekt. Ook de ingewikkelde riffs van gitarist Vince McClelland verdienen een vermelding.

Het is niet zo dat Public Practice met Gentle Grip een grensverleggende plaat heeft gemaakt, maar wel een waarmee je van je barbecuevisite deze zomer geheid de vraag krijgt: “Hé, wat lekker! Wat draai je momenteel joh?” Pieter Visscher

 

Flying Horseman – Mothership

Flying Horseman – Mothership (N.E.W.S./Unday)

Bert Dockx is het brein achter spannende soloprojecten en de formaties Dans Dans, Sweet Defeat, Ottla én Flying Horseman. Een bezig baasje. Maar laten we daar maar rap bezige baas van maken, want een baas is-ie.

De Antwerpenaar is in eigen land al vaak gelauwerd en het wordt tijd dat hij ook in Nederland de honneurs ontvangt die hem toekomen, omdat ook het zesde album van Flying Horseman hoogstaande alternatieve muziek oplevert. Deze keer wat dansbaarder dan op de vorige vijf albums en dat bevalt erg goed. Te  beginnen met de huppelende openingstrack Citizen, met een hoofdrol voor de bas van Mattias Cré.

Mogelijk is de aanwezigheid in de studio van producer Jasper Maekelberg (Faces On TV, Bazart, Balthazar, Warhaus) er de oorzaak van dat Flying Horseman wat swingender uit de hoek komt dan in het verleden, al geldt dat slechts voor de helft van het album. Van een echte stijlbreuk is geen sprake.

Wat je merkt is dat Dockx nog altijd ‘jongleert’ met zijn liedjes. Voor welk project gaat hij een song inzetten? Zo had het jazzy, zevenenhalf minuten durende Where Do You Live ook op een album van Ottla gepast. Het is een song waarmee hij hoorbaar meerdere kanten op had gekund.

Prijsnummer is het opwindende Secrets, een nummer met veel dreiging en een hoofdrol voor Dockx, die letterlijk het achterste van zijn tong laat horen. Fraai is ook nu weer de vocale inbreng van zowel Martha als Loesje Maieu, die ook gitaar- en synthesizerpartijen voor hun rekening nemen. Zo gebeurt er veel op Mothership en sluit je de plaat per draaibeurt sterker in je hart. 38 minuten lang word je de luidsprekers ingetrokken. Pieter Visscher

 

 

 

Muzz – Muzz

Muzz – Muzz (Matador/Beggars)

De laatste Interpol dateert van 2018 en in de tussentijd is zanger/gitarist Paul Banks mogelijk aan de gang geweest met een nieuwe plaat. Wie zal het zeggen? Wanneer er een nummer aan je brein ontspruit, houd je dat niet tegen. Binnen nu en twee jaar zal er ongetwijfeld een nieuwe Interpol verschijnen. In de tussentijd houdt Banks zich bezig met hobbyproject Muzz, dat debuteert met een gelijknamig album, waarop een twaalftal songs staat dat onwillekeurig doet denken aan Interpol. Dat heeft vooral te maken met het charismatische stemgeluid van Banks, dat ook op de muziek van Interpol een zwaar stempel drukt.

Muzz bestaat naast Banks uit Josh Kaufman (producer, multi-instrumentalist en lid van Bonny Light Horseman) en Matt Barrick, drummer van Jonathan Fire*Eater, The Walkman en Fleet Foxes (wanneer ze live acte de présence geven). Hoewel Muzz’ sound zonder twijfel enigszins aan die van Interpol doet denken hebben we wel degelijk te maken met een nieuwe ‘supergroep’ – om dat woord er toch maar even in te gooien. Want het zijn naast Banks geen kleine jongens waar we mee te maken hebben.

Kaufman en Banks kennen elkaar al sinds hun puberteit. Vrienden voor het leven. Van wie je misschien al eerder een samenwerking had kunnen verwachten. Nu is die er dan en met songschrijver nummer drie Matt Barrick erbij is iets heel moois ontstaan. Ze schreven de nummers samen.

Hoewel de geest van Interpol dus steevast rondwaart is Muzz vooral Muzz. Evergreen is een wat psychedelisch nummer waarin Kaufman zich duidelijk uitleeft op zijn palet aan elektronica. Red Western Sky is americana zoals we die het liefst horen; uptempo en met een mooie rol voor de tenorsaxofoon van Stuart Bogie en het niet te versmaden brasskwartet The Westerlies, dat ook werd ingevlogen voor Muzz. Bogie is vaker aanwezig op de plaat, met klarinet (Patchouli) en klarinet en fluit (Broken Tambourine, waarin de jaren 70 wat nagalmen, zoals dat wel vaker gebeurt. Everything Like It Used To Be, wat prachtig is, had ook in dat decennium geschreven kunnen zijn.

Muzz is een album dat geen miskleun kent en dat is iets wat we toch wel vaak horen op een plaat met twaalf nummers. Het is allemaal heel erg raak en enkele songs, waaronder het opwindende How Many Days, schreeuwen werkelijk om de repeatknop. Banks leeft zich uit op zijn gitaar en Interpol is plots nóg dichterbij dan ooit. En nochtans is Muzz vooral Muzz. Pieter Visscher

Rolling Blackouts Coastal Fever – Sideways To New Italy

Rolling Blackouts Coastal Fever – Sideways To New Italy (SubPop/Konkurrent)

Voordat Rolling Blackouts Coastal Fever hun eerste langspeler uitbrachten (Hope Downs, 2018) kwamen ze met twee ep’s op de proppen, minialbums liever gezegd. Talk Tight uit 2016 betekende de eerste kennismaking met de Australiërs en een jaar later verscheen het briljante The French Press. Toen wisten we definitief dat de muziekwereld goud in handen heeft met het vijftal uit Melbourne. De sprankelende indierock zette de band op de kaart. Net zoals je elke dag wel een berenhap met satésaus wil nuttigen of zo’n fijne frikadel speciaal (ketchup of curry?) zo wil je ook elke dag wel luisteren naar Rolling Blackouts Coastal Fever. Puntige indierock die er altijd wel ingaat.

Rolling Blackouts Coastal Fever noemen zichzelf momenteel voor het gemak Rolling Blackouts C.F. maar wie de band nog Rolling Blackouts Coastal Fever wil blijven noemen, wordt niet met de nek aangekeken door de vijf. Het zijn lieve jongens. Met heel erg veel muzikaal talent in hun donder. Niet alleen gezien het feit dat zowel Tom Russo, als Fran Keany alsook Joe White over geweldige vocale capaciteiten beschikken en bij toerbeurt de leadvocals voor hun rekening nemen, met name ook omdat er zoveel goeie liedjes ontluiken wanneer de band de studio induikt. Ja, liedjesschrijven dat kunnen ze en drummer Marcel Tussie en bassist Joe Russo verdienen het om ook genoemd te worden. Want het is een groepsproces. Hoewel de drie zangers de songs voor het grootste gedeelte schrijven.

Een band zonder ego’s. Leden die complementair aan elkaar zijn. Boys next door. Stuk voor stuk. Jongens met een gunfactor. Niet alleen op plaat ijzersterk, maar ook live onweerstaanbaar goed. Zo zagen we bijvoorbeeld op Lowlands, twee jaar terug. Toen het debuut Hope Downs net was verschenen. Een plaat die voortborduurde op de twee ep’s en geen regelrechte uitschieters bevatte.

Zoals die ook niet te vinden zijn op Sideways To New Italy. Een album dat opnieuw sprankelt en bruist en een band laat horen die zin heeft in het leven. Dat hoor je terug in de tien songs op deze tweede langspeler. Net zo veel songs als op de voorganger. Ook daarin geen wijzigingen. Rolling Blackouts C.F. heeft nooit de neiging gehad muzikaal uit de band te springen. Geen strapatsen, geen buitensporig gekke dingen. Alleen maar goeie gitaarliedjes. Liedjes waar we met z’n allen heel erg vrolijk van worden. Ze worden ook nog eens steeds beter wanneer je ze wat vaker beluistert. En op een planeet die toch nog wel wat van slag lijkt door al die coronaheisa (al went ‘t best snel en gaan de sauna’s straks weer open) kunnen we dat goed gebruiken. Pieter Visscher

Caleb Landry Jones – The Mother Stone

Caleb Landry Jones – The Mother Stone (Sacred Bones/Konkurrent)

Don’t judge a book by its cover luidt het prachtige adagium, maar wie de hoesafbeelding van The Mother Stone bekijkt, weet eigenlijk meteen wat voor vlees hij in de kuip heeft. Daarop zien we een karikaturale foto van de acteur Caleb Landry Jones (30), die furore maakte in onder meer No Country For Old Men (debuterend op 16-jarige leeftijd), Three Bilboards Outside Ebbing, Missouri, Get OutWar On Everyone en Twin Peaks. Dat muziek zijn tweede grote liefde is, was al bekend en is nu ook vertaald naar een album.

Waarop Jones er geen geheim van maakt dat zijn grote muzikale liefdes The Beatles, Frank Zappa en Syd Barrett zijn. De genialiteit van die drie heeft Jones in zekere zin samengevat op The Mother Stone, dat vijftien nummers lang weet te boeien. Jones heeft de plaat hoogstpersoonlijk ingespeeld, op blazers en strijkers na. Vocaal houdt hij, wonderbaarlijk, het midden tussen George Harrison, John Lennon en Barrett, onder het mom van waar je door beïnvloed bent, raak je mee besmet.

Het psychedelische wat Barrett in zijn muziek stopte horen we goed terug in een song als Katya, dat een eerbetoon is aan Jones’ partner en muze Katya Zvereva: ‘I liken you to everything. I don’t want love, it’s all I need, from you’. Met de multidisciplinaire Zvereva, onder meer bekend van haar schilderijen en sculpturen, maakte hij de videoclip voor de prachtige, zevenenhalf minuten durende openingstrack Flag Day / The Mother Stone. Theatraal, met een hoofdrol voor tuba en strijkers. Je vraagt je meteen af of dat hoge niveau de hele plaat gewaarborgd kan blijven en wordt op je wenken bediend.

Voor liefhebbers van muziek uit de jaren 60 en 70 is The Mother Stone een waardevol document, terwijl Jones met dit briljante werk ook nieuwe zieltjes gaat winnen. Want hoewel je die twee decennia eigenlijk continu voorbij hoort vliegen en The Beatles geregeld zelfs veel meer dan dichtbij zijn, is The Mother Stone zonder meer een eigentijds werk. Helder en vakkundig geproduceerd door Jones zelf, bijgestaan door Nic Jodoin, bekend van zijn werk voor onder anderen Eagles of Death Metal, Black Rebel Motorcycle Club, Allah-Las en Curtis Harding.

Caleb Landry Jones heeft vanaf zijn zestiende meer dan 700 nummers geschreven, tussen alle acteerbedrijven door, hetgeen iets zegt over de drukte in zijn brein en de gedrevenheid om zich muzikaal te ontplooien. 15 van die songs zijn op The Mother Stone terechtgekomen en maken erg nieuwsgierig naar die andere 685. Pieter Visscher

 

 

 

Car Seat Headrest – Making A Door Less Open

Car Seat Headrest – Making A Door Less Open (Matador/Beggars)

Een van de interessantste bands van de laatste jaren is zonder twijfel de Amerikaanse indierockformatie Car Seat Headrest. Er werd na een jaar vier dan ook reikhalzend uitgekeken naar Making A Door Less Open, dat een gezelschap in topvorm laat horen. Bereid om af te wijken. Eens een andere afslag te pakken. Car Seat Headrest daagt de trouwe fans enigszins uit, zonder overdréven gekke dingen te doen.

Door meer elektronica toe te laten vooral. Het heeft eigenlijk geen invloed op de intensiteit van het geluid, dat nog als vanouds stimulerend is. Deadlines is misschien wel het meest bevlogen nummer dat de band op plaat heeft gezet. Een song die je wel 50 keer achter elkaar wil horen. Pompend en opzwepend. Elke festivalweide wereldwijd was voor de bijl gegaan deze zomer. Daarover gesproken:

It’s definitely not an ideal environment for presenting art”, laat Will Toledo optekenen door The New York Times. De zanger en componist van CSH laat zich fotograferen met gasmasker op de kop, om de huidige tijdgeest in beeld te brengen. In feloranje outfit. Zwaaiend. Best lief. Toledo is een man van fratsen, die hij moeiteloos weet te vertalen naar sterke nummers. Hij vindt het een ongemakkelijke tijd. Hoewel die periodes vaak garant staan voor goeie muziek. Daarmee is Making A Door Less Open gevuld.

Ondanks de misschien wat toegankelijker sound die te vinden is op Making A Door Less Open horen we nog wel degelijk het undergroundgeluid waaraan we zo gewend wilden blijven. Het is ook nauwelijks voor te stellen dat de band opeens met de nek wordt aangekeken door hardcore fans. Verandering is niet per definitie achteruitgang bewijst Toledo met zijn orkest. De drift om wat meer met elektronica te stoeien is steeds logischer wanneer je het album vaker beluistert en helemaal wanneer je je realiseert dat Toledo met 1 Trait Danger sinds enige tijd een elektronisch project vormt met CSH-drummer Andrew Katz. Een formatie binnen een formatie.

Car Seat Headrest nam Making A Door Less Open twee keer op. De eerste keer oud en vertrouwd met gitaren, drums en bas en later werd veel elektronica in de oorspronkelijke plaat geïnjecteerd. Toledo en Katz produceerden het album eigenhandig en zo ontstond tijdens het bereiden van het eindproduct een fraaie synthese tussen de analoge en digitale instrumenten. Hier wat toegevoegd, daar wat weggelaten. Uiteindelijk belandden van prijsnummers Hollywood en Deadlines ook akoestische versies op de plaat, terwijl achter het ronduit opstandige Hymn zelfs tussen haakjes Remix staat. Toledo doet wat hij wil en heeft met Making A Door Less Open zowel zichzelf als zijn publiek uitgedaagd, krijgt het gelijk aan zijn zijde en overwint ten slotte glansrijk. Pieter Visscher

Man Man – Dream Hunting in the Valley of the In-Between

Man Man – Dream Hunting in the Valley of the In-Between (SubPop/Konkurrent)

Nog betrekkelijk onbekend, en waarom denk je dan, wanneer je het zesde album van het Amerikaanse Man Man beluistert. Tegenwoordig residerend in LA, maar afkomstig uit Philadelphia, dat wel meer geweldige formaties voortbracht. Hall & Oates, The Roots en The War On Drugs bijvoorbeeld. Dream Hunting in the Valley of the In-Between is een album dat uitpuilt van de muzikale hoogstandjes. Een definitieve doorbraak naar de massa kan nu niet uitblijven, zou je denken. Man Man, wat een plaat.

Ryan Kattner, het brein achter Man Man, weet altijd een soort schijt-aan-de-hele-wereldmentaliteit te etaleren op zijn werk en flikt dat nu ook weer. Het leidt andermaal tot een potpourri aan uitbarstingen. Als vanouds ongrijpbaar. Grote gemene deler te allen tijde is de enorme muzikaliteit die van Kattners geesteskinderen afspat. Hij laveert zoals gebruikelijk tussen een grote diversiteit aan stijlen en is tekstueel net zo uitdagend. Neem een strofe als “Sucking dicks in a motel room in Kansas City“, uit The Prettiest Song In The World.

Met name de pianogedreven nummers, waarin Kattner zijn vingervlugheid ten volle mag laten horen, springen eruit. Er zijn raakvlakken met Frank Zappa, The Black Keys en flarden Eels passeren virtueel de revue, om toch wat namen te noemen. Want het is vooral heel erg Man Man wat we voorbij horen komen. Tempowisselingen, breaks en wat niet meer zij maken Man Man ouderwets onnavolgbaar.

Het rijke instrumentarium dat opnieuw uit de kast is getrokken geeft extra kleur aan de eigenzinnige composities, die stuk voor stuk feestelijk zijn. Het is goed te horen dat er zeven jaar is gedaan over Dream Hunting in the Valley of the In-Between, dat veel kleur geeft aan deze warrige tijden. Dream Hunting in the Valley of the In-Between is misschien wel het muzikaalste wat we tot nu toe voorbij hebben horen komen in het onvervalste kutjaar 2020 en heeft veel weg van een onvervalst, verslavend meesterwerk met al zijn humor en pure levensvreugd. Extra aandacht gaat uit naar het artwork op de cover en de binnenzijde van de uitklaphoes van het album. Verantwoordelijk daarvoor is Petecia Le Fawnhawk, die al jarenlang uitblinkt met haar door surrealisme gevoede kunstuitspattingen. Pieter Visscher

 

 

 

Eve Owen – Don’t Let The Ink Dry

Eve Owen – Don’t Let The Ink Dry ( 37d03d/Konkurrent)
Aaron Dessner is gitarist en liedjesschrijver in de Amerikaanse band The National. Maar hij doet meer. Zo zat hij achter de knoppen tijdens de totstandkoming van het solodebuut Don’t Let The Ink Dry van de Londense Eve Owen. Hij schreef zelfs mee aan de liedjes.
De 20-jarige singer-songwriter is erg blij dat ze samenwerkte met Dessner. Wat haar daar het meest in aantrok is het feit dat er geen regels waren. Owen kon doen en laten wat ze wilde, zonder de angst dat ze veroordeeld zou worden. Een al dan niet irreële angst, waar ze verder niet over uitweidt. Ze noemt het ‘t allerlekkerste gevoel dat je kunt hebben wanneer je je in een creatief team bevindt. Daar zal niemand vraagtekens bij hebben.
De vrees bestaat dat songs heel erg op die van The National lijken wanneer je zo intensief samenwerkt met de belangrijkste liedjesschrijver van die band. Dat is niet het geval. Komt natuurlijk ook omdat Matt Berninger niet zingt. Van zijn kenmerkende, licht overdreven dramatiek houd je, of je vindt dat wanstaltig en zelfs overdreven pathetisch.
Niets van dat alles op het debuut van Eve Owen, waar een twaalftal nummers op staat waar we in tijden van quarantaine heel erg gelukkig van worden. Het is goed te horen dat er maar liefst drie jaar aan is gewerkt.
De indiepop van Owen doet in de verte wat denken aan die van Heather Nova en wanneer ze met haar stem enigszins de hoogte zoekt, is ze ook enigermate in de buurt.
De nummers op Don’t Let The Ink Dry zijn mooi ingekleed, met allerhande additionele instrumenten, waaronder viool, omnichord en synthesizers. Het drumstel en drumcomputer bijten elkaar bovendien nergens.
Owen en Dessner werkten dus 36 maanden lang aan de plaat, namen meer dan 40 songs op, waarvan een dertigtal het album derhalve niet heeft gehaald. Best benieuwd wat daarmee gebeurt. Want nieuwsgierigheid steekt de kop op. Pieter Visscher