Echo & The Bunnymen maakt nauwelijks indruk in Paradiso

Gezien: Echo & The Bunnymen, Paradiso, Amsterdam 5 april 2024

Tekst en foto’s: Pieter Visscher 

Zonder twijfel is Echo & The Bunnymen een van de belangrijkste acts in de muziekgeschiedenis. De Britten inspireerden onder meer Arcade Fire, Radiohead, The Killers, Deftones en Coldplay. De melodische postpunk van de band, gestart in 1978, markeert de opkomst van de new wave. Echo & The Bunnymen is een van de voorlopers van die stroming. Vrijdag 5 april speelt de band Songs to learn and sing; the very best of Echo & The Bunnymen in een uitverkocht Paradiso.

Je krijgt al snel de indruk dat Ian McCulloch mogelijk wat drank tot zich heeft genomen in een Amsterdamse kroeg. Hij brabbelt veel tussen de nummers door.  Er is vrijwel niets van te verstaan. De slungelige gestalte is ook met zijn gebaren richting technici vrij aanwezig. Meer dan je zou willen. In de ogen van McCulloch gaat er nogal het een en ander mis op technisch gebied. Je krijgt medelijden met de knaap links op het podium, die veel met gitaren sleept. Zich in het zweet werkt, voor een zeikende, aftakelende zanger. Er zijn meer bands om voor te werken, jongen.

Ian McCulloch (64) is directiever dan noodzakelijk. Hij houdt in Paradiso het midden tussen een poseur, dronkenlap en narcist. Dat laatste is al vrij lang bekend. En wanneer je heel eerlijk bent mag je ook wel een klein beetje een grote muil hebben en een klein beetje vol zijn van jezelf wanneer je zo ontiegelijk veel goeie nummers hebt geschreven. Louis van Gaal heeft diezelfde onhandigheid, binnen zijn metier.

McCulloch, met z’n eeuwige zonnebril voor de ogen, is vocaal niet in allerbeste doen. Hij kucht zo nu en dan. En heeft dus gezopen. Misschien ook nog wat andere geestverruimende middelen tot zich genomen? Wie zal het zeggen.

De Liverpoolse volksheld vraagt of we zin hebben om te dansen. Het is een van de zinnen die zijn te verstaan als ie de nummers aan elkaar lult. Daar gaan we maar even vanuit dan. Omdat het onverstaanbaar is. Het leidt natuurlijk tot gelach in de zaal en tegen de balustrades. Wat zegt-ie joh? Geen hond die ‘m verstaat. We vangen nog op dat er wat bier is gedronken voor het concert. Alsof we dat niet in de gaten hebben. “A few beers”, volgens Ian McCulloch. Tuurlijk, jongen. Hij vergeet het woordje bacchanaal. Zoiets moet het geweest zijn. Je kunt ook ná zo’n optreden gaan zuipen, gast (tip).

Gek genoeg heeft McCullochs zangstem niet geleden onder de drank. Hoewel hij dus schor klinkt en de tand des tijds welzeker ook een forse duit in het zakje heeft gedaan. Dat zij ‘m allemaal vergeven. De flinke galm op z’n microfoon is er ook niet voor niets.

Als afsluiter van het eerste blok wordt Bring On The Dancing Horses gespeeld. Het publiek krijgt alle gelegenheid om mee te zingen. McCulloch laat het al te graag gebeuren en houdt even zijn mond. Na de hit verdwijnt de band achter het podium. Er wordt muziek gedraaid om de pauze op te vullen. Een aangekondigde onderbreking, geen verrassing. Roadies zetten wat extra puntjes op de i. Het is een vrij ongebruikelijke onderbreking tijdens een concert. Die ook wel even duurt. Een kwartier is lang. Wat doen de heren? Even plassen? Facetimen met het thuisfront; dat het gezellig druk is in Paradiso? Mogelijk even sjoelen. McCulloch die 140 gooit in de rust? Nee, te bezopen. Pot bier erbij? Waarschijnlijk. Bitterballen?

Er wordt wat met een groene ballon gespeeld in de zaal. “Hey Amsterdam, you’re looking good”, zegt de wankele McCulloch bij terugkomst, waarna het geweldige Show Of Strength volgt, openingsnummer van het briljante Heaven Up Here uit 1981. Vooral na de pauze is het een feest der herkenning. Tijdens The Killing Moon toch even kippenvel op de armen. Het blijft een van de allermooiste liedjes die ooit zijn geschreven. Ook wanneer de song wordt uitgevoerd door een lamme, schorre zanger. Schorder dan normaalgesproken dan. Terwijl gitarist Will Sergeant de hele avond onverstoorbaar. is Hij, die er al vanaf het begin bij is, kent de nukken en fratsen van McCulloch wel inmiddels.

We krijgen twee toegiften, met de voortreffelijke songs Lips Of Sugar en The Cutter en gaan uiteindelijk moe en onvoldaan huiswaarts. Hier had veel meer ingezeten, om er een voetbalcliché in te gooien. We duiken thuis snel de cd-kast in, pakken het in 2016 verschenen, óngelooflijk sterke livealbum Nothing Lasts Forever eruit. Opgenomen in de Shepherds Bush Empire in Londen, 1 november 2005. Wát een avond moet dat zijn geweest.

Pixies overrompelend als vanouds in Paradiso

Gezien: Pixies, 23 maart 2024, Paradiso, Amsterdam

Tekst en foto’s: Pieter Visscher 

The Pale White opent de avond van het derde achtereenvolgende optreden van Pixies in een drie dagen lang uitverkocht Paradiso. De twee dagen ervoor stond de band uit Newcastle ook in het voorprogramma van de Amerikanen. Natuurlijk draait het allemaal om Pixies vanavond, maar de zaal is al goed volgestroomd tijdens het voorprogramma en wat een enthousiasme valt het trio ten deel. Zij, beïnvloed door onder meer Nirvana, Pixies (!), QOTSA en Interpol, zijn een band om in de gaten te houden de komende tijd. De indierock van de heren is overtuigend. Zanger/gitarist en bassist met identieke kapsels (messcherpe middenscheiding) en een zeer enthousiaste én grappige drummer. Uit Newcastle komen ze. Een van de luidere applauzen die we hoorden in al die jaren voor een voorprogramma in Paradiso. Dat zegt genoeg.

Briljante opwarmer voor Pixies. Dat sinds kort weer een nieuwe bassist heeft. Het gaat om Emma Richardson, die bekend is van de Engelse rockformatie Band of Skulls. Ze heeft een uitstekende stem, die wel wat aan het geluid van een van haar voorgangsters Kim Deal doet denken. Frank Black zelf is ook in vorm, terwijl hij toch wel wat vraagt van zijn stembanden, avond na avond. Niet waar het aankondigingen van nummers betreft of ander gereutel. Black houdt het bij een korte babbel vooraf, waarin hij vertelt dat chronologisch Bossanova (1990) en Trompe Le Monde (1991) worden gespeeld. Alsof er iemand is die dat niet wist. “Did anybody lose any teeth during te pandemic? I lost two teeth, but I put them in my guitar”, zijn wat andere zinnen die hij bezigt. Charles Michael Kittridge Thompson (echte naam) en ook nog bekend onder alter ego Black Francis heeft nog wat kleine feitjes over een enkel liedje in petto en daar houdt het dan ook op. Klokslag 20.30 uur starten de vier en na anderhalf uur keert de massa, murw gebeukt, huiswaarts. Tevreden, uitgelaten. Drukte bij de T-shirts.

Gestart wordt dus met Bossanova met zijn veertien tracks. Zo’n goeie plaat dat het wel lijkt alsof je de greatest hits voorbij hoort komen. Want zo goed is Pixies nou eenmaal. De band maakte vier prachtalbums tussen 1988 en 1991. Na die periode ging Black solo verder en niet zonder succes. Teenager of the Year (1994) is bijvoorbeeld een meesterwerk. In 2004 hergroepeerde de band en tien jaar later verscheen ook een vers album: Indie Cindy.

Maar het draait in Paradiso om de twee eerdergenoemde platen. Na het afronden van een oorverdovend hard gespeeld Bossanavo vertelt Black toch maar even dat ze nu verder gaan met Trompe Le Monde. Track één, het titelnummer, zorgt meteen voor de grootste moshpit voor in de zaal. Waar jong en oud in opgaat. Mooi om te zien dat er publiek van alle leeftijden afkomt op Pixies. Vaders met dochters of zoons en moeders met hun kroost. Of jeugdigen zonder ouders, die zijn er ook voldoende. Tijdens Planet Of Sound gaat het dan voor het eerst écht los. Wat een energie en kracht zit er toch in de song. Black gebruikt de nodige reverb, zoals ook op plaat gebeurt, waardoor de benadering van zijn originele studiostem dichtbij komt. Hij krijgt na elk nummer een andere gitaar om z’n nek gehangen door roadies. De onverstoorbaar briljante Joey Santiago gebruikt wat vaker dezelfde snaren. Minstens zo stoïcijns is drummer David Lovering. Nog altijd retestrak overigens. Net als Pixies zelf. Er zit geen spoortje sleet op een van de beste rockbands aller tijden. Fenomenaal en nog immer in een grandioze topvorm. Overrompelend.